‘Bourj el Barajneh’ zou je kunnen vertalen als ‘stapelwijk’ en als je er aankomt weet je ook gelijk waarom. In de jaren 50 was dit een veld met een tentenkamp voor Palestijnse vluchtelingen aan de zuidkant van Beirut, maar in de loop der jaren is het kamp ‘versteend’: de tenten maakten plaats voor stenen huizen, dicht op elkaar en vaak bovenop elkaar. Als er weer iemand bijkwam werd er gewoon nog een verdieping bijgebouwd. Tot het uiteindelijk een wijk was waar zo’n 18.000 mensen permanent woonden. Dit is precies de reden waarom de Libanese overheid voor de nieuwe vluchtelingen geen tentenkampen meer toestaat: voor je het weet, zo redeneert ze, is het een dorp en blijven de bewoners voor altijd. Maar de oorlog in Syrië trof niet alleen Syriërs, hij trof ook Palestijnen die al eerder naar Syrië waren gevlucht. Ook deze Syrische Palestijnen vluchtten en vonden een plekje in dit kamp. En zo leven er, op een stukje land van één vierkante kilometer inmiddels 46.000 mensen. Letterlijk en figuurlijk bovenop elkaar.
Vooraf waren we gewaarschuwd dat een toeristisch bezoekje aan het kamp niet aan de orde is: omdat de Palestijnen zelf verantwoordelijk zijn voor de orde in het kamp geldt het als een risicogebied. Maar via iemand van het Rode Kruis hebben we Nidal, een betrouwbare Libanees-Palestijnse gids die zelf in het kamp woont. En hoewel de entree indrukwekkend is, vol enorme billboards en vlaggen van Palestijnse leiders, voel ik me eigenlijk geen moment onveilig. In het kamp is eigenlijk maar één serieuze weg waar ook auto’s doorheen kunnen. De andere paadjes zijn alleen geschikt voor voetgangers en zo smal dat we op sommige punten alleen achter elkaar kunnen lopen. We lopen onder een dak van verwarde elektriciteitskabels terwijl de huizen soms wel vier of vijf verdiepingen hoog zijn. Aan alle kanten lacht het hoofd van Yasser Arafat ons toe op posters.
Met Nidal stoppen we eerst bij het kleine ziekenhuis dat met 40-45 bedden de hele bevolking van de wijk moet bedienen. Hoewel het ziekenhuis dankzij geld van het Rode Kruis in goede staat is, en deels nog verder wordt opgeknapt, is het natuurlijk veel te klein. Vooral omdat in het kamp eigenlijk niemand draagkrachtig genoeg is om naar een ander ziekenhuis te reizen, laat staan daar behandeld te worden. Nidal heeft voor ons een paar afspraken gemaakt met Syrisch-Palestijnse gezinnen in het kamp. We worden hartelijk ontvangen met veel te zoete thee en soep en door kinderen die zonder uitzondering nieuwsgierig zijn en die met de telefoon van hun ouders foto’s van ons maken. De huizen zijn niet slecht, maar wel erg vol. En de gesprekken zijn indrukwekkend.
Beide families die we ontmoeten woonden voor de oorlog in Yarmouk, een Palestijns kamp bij Damascus in Syrië dat wij vooral kennen van de beroemde benauwende foto’s van een wanhopige mensenmassa wachtend op voedsel. Mustafa en Amjad, de twee vaders die we spreken, herinneren zich vooral hun goede leven in Yarmouk van voor de oorlog: geen stoffig kamp, maar een bruisende, bloeiende stad met duizenden vluchtelingen. Ze laten ons foto’s zien van hun huis daar, het centrale plein, de winkels en het winkelcentrum met ballenbak voor de kinderen. Maar ze hebben ook foto’s van ná: Yarmouk is compleet platgebombardeerd. Er is niets meer van over.
De enorme val in levensstandaard is schrijnend: dit waren mensen die voor hun gevoel alles hadden: een eigen huis, een prima baan en kinderen die het goed deden op school. Nu woont hun familie overal en nergens, wonen ze met teveel mensen bovenop elkaar op een plek die ze, door gebrek aan geld en een verblijfsvergunning, vrijwel niet kunnen verlaten. Werken mogen Palestijnen niet buiten het kamp en de hoge huur slokt bijna alle inkomsten op. School is lastig door het andere onderwijs met veel meer instructie in het Engels en Frans en als je klaar bent met school is er geen geld om door te studeren. Een van de zonen, een 16-jarige jongen die beleefd een hand komt geven, is gestopt met school en verkoopt nu sigaretten in het kamp om zijn ouders te helpen met de huur. De uitzichtloosheid is tastbaar: “Het gaat niet om ons, maar wij vaders zijn de hele dag bezig met de toekomst van onze kinderen”.
Wat er voor de Palestijnen nog bij komt is dat voor hen veel andere regels gelden dan voor Syrische vluchtelingen. Behalve dat ze van de Libanese overheid niet mogen werken buiten hun eigen kampen, hebben ze ook te maken met een andere vluchtelingenorganisatie. Waar Syrische vluchtelingen net als alle andere vluchtelingen worden ondersteund door de UNHCR, vallen de Palestijnen onder een speciale organisatie van de VN, UNRWA. Anders dan UNHCR kan UNRWA niet helpen met relocatie (dus: een legale vlucht op uitnodiging van een Europees of ander land). Ook moet UNRWA nog meer sappelen met geld, waardoor ze de Palestijnse vluchtelingen minder goed financieel kunnen bijstaan. De vaders kunnen het maar moeilijk verkroppen: “Mevrouw, mijn vader was een vluchteling, ik ben geboren als vluchteling en nu is mijn dochter ook al een vluchteling… niemand wil ons Palestijnen hebben.”
Die dochter is de 7-jarige Maria, die met een grote glimlach, knipogend naar mij aan zijn voeten zit. In een bijzin geeft haar vader aan er wel eens over te denken Maria alleen naar Europa te sturen, op een boot. Of het een serieuze gedachte is of een uiting voor dramatisch effect kan ik slecht inschatten. Ik druk hem voor de zekerheid maar dringend op het hart zoiets alsjeblieft niet te doen.
Aan het eind van onze wandeling door het kamp komen we even bij op de bank van Nidal en zijn vrouw Lina. Er wordt weer thee geschonken en de giechelende dochter speelt met een piepklein poesje terwijl we foto’s bekijken van hun huwelijk en napraten over wat we hebben gezien en gehoord. Nadil vraagt ons wat we hebben gezien vooral verder te vertellen, juist omdat het verhaal van de ‘dubbele vluchtelingen’ zo vergeten is. Het voelt wat mager dat dit voorlopig het enige is dat we echt voor ze kunnen doen…
Aan het eind van de middag zijn we terug in regulier Beirut. In de middenklassewijk Ain el Remmaneh lopen we een rondje met Peggy, die al sinds haar jeugd in de wijk woont die precies op de frontlinie lag tijdens de Libanese burgeroorlog in de jaren 70. Peggy is een vrolijke, nuchtere vrouw die goed kan uitleggen hoe het toen was, hoe het er nu aan toe gaat en hoe het sentiment van veel mensen in haar wijk is waar inmiddels net zo veel Irakese als Syrische vluchtelingen verblijven. Er is veel compassie, de erkenning dat mensen voor iets vreselijks zijn gevlucht zit er diep in, zeker bij iemand als Peggy die niet naar de bombardementen op Aleppo op tv kan kijken zonder aan de burgeroorlog terug te denken. Tegelijk krijgen mensen steeds meer het gevoel dat het simpelweg te vol wordt. Terwijl het snel donker wordt op straat wijst Peggy me een leegstaande winkel aan. Een volledig gezin met kinderen bivakkeert in het open magazijn….